Kunnen maatschappijen met verschillende rechtsvormen deelnemen aan dezelfde partiële splitsing?

Algemeen

Zowel SHM’s als woonmaatschappijen kunnen bij een partiële splitsing betrokken zijn. Zij kunnen verschillende rechtsvormen hebben:

  • De SHM’s hebben de rechtsvorm van een (oneigenlijke) cvba-vso, een nv-vso of een bv. In theorie is het ook mogelijk dat een SHM de rechtsvorm heeft van een nv, waarvan de statuten werden geconformeerd aan het WVV. Er zijn bij het opstellen van het draaiboek geen dergelijke SHM’s. Daarom melden we deze hypothese verder niet.

     

  • De woonmaatschappij zal steeds de rechtsvorm hebben van een bv.

Maatschappijen met verschillende rechtsvormen kunnen onderling deelnemen aan eenzelfde splitsingsverrichting. Voor zo’n partiële splitsing is vooraf geen omvorming in dezelfde rechtsvorm nodig. Merk op dat de verkrijgende maatschappij wellicht haar statuten zal moeten aanpassen. Als de statuten van de verkrijgende maatschappij nog niet overeenstemmen met het WVV, zal dat bij die gelegenheid moeten gebeuren.

 

Bij het opstellen van dit draaiboek was de meest voorkomende rechtsvorm van een SHM een (oneigenlijke) cvba-vso. Daarom focust dit draaiboek op herstructureringen waarbij de betrokken maatschappijen SHM’s met de rechtsvorm van een (oneigenlijke) cvba-vso dan wel woonmaatschappijen zijn. Waar nodig worden de afwijkingen voor de nv-vso’s en de bv’s aangestipt.

 

Top

Aandeelhouders

SHM's

Voor de inwerkingtreding van het decreet van 9 juli 2021, golden er geen hoedanigheidsvereisten voor het aandeelhouderschap van SHM’s. Sinds de inwerkingtreding van het decreet van 9 juli 2021 kunnen andere personen dan de provincies, de gemeenten en de OCMW’s geen aandelen verwerven van een SHM.

 

Uitzondering: bestaande aandeelhouders van SHM’s kunnen aandelen verwerven bij vennootschapsrechtelijke herstructureringsoperaties met een SHM (of woonmaatschappij), zelfs als zij geen provincie, gemeente of OCMW zijn.

 

In functie van de rechtsvorm hebben de aandeelhouders van de bij de partiële splitsing betrokken maatschappijen wel een aantal mogelijkheden om alsnog uit de maatschappij te treden:

  • Bij een SHM met de rechtsvorm van een (oneigenlijke) cvba-vso

(i) De aandeelhouders van zowel een overgenomen als een verkrijgende SHM met de rechtsvorm van een (oneigenlijke) cvba-vso hebben steeds het recht om tijdens de eerste zes maanden van het boekjaar uit te treden (artikel 367 W.Venn.).

 

(ii) De aandeelhouders van een overgenomen SHM met de rechtsvorm van een (oneigenlijke) cvba-vso hebben daarnaast het recht om uit te treden in het kader van de partiële splitsing, zelfs wanneer de partiële splitsing niet tijdens de eerste zes maanden van het boekjaar plaatsvindt. De verkrijgende maatschappij zal na de partiële splitsing immers niet de rechtsvorm van een cv kunnen aannemen of aanhouden. Terwijl de verkrijgende woonmaatschappij steeds de rechtsvorm van een bv moet hebben, zal de verkrijgende SHM in het kader van de splitsing haar statuten in ieder geval moeten conformeren aan het WVV en voor de rechtsvorm van de bv moeten kiezen, als dit nog niet het geval zou zijn.

 

De aandeelhouders van de overgenomen SHM kunnen hierdoor uittreden vanaf de bijeenroeping van de buitengewone algemene vergadering die over de partiële splitsing moet beslissen (artikel 12:66, §2 WVV). Dat neemt u dan ook best mee in uw besprekingen met uw aandeelhouders in het kader van de voorbereiding van de partiële splitsing en het nagaan of er voldoende draagkracht is voor de partiële splitsing.Verder in het draaiboek leest u meer over het, in een aantal gevallen verplicht, informeren van de aandeelhouders en over de vereiste aanwezigheid en meerderheid bij de buitengewone algemene vergaderingen.

 

  • Bij een woonmaatschappij of een SHM met de rechtsvorm van een bv:

(i) De aandeelhouders van zowel een verkrijgende als een overgenomen SHM met de rechtsvorm van een bv hebben steeds het recht om tijdens de eerste zes maanden van het boekjaar uit te treden (modelstatuten)

 

  • Bij een SHM met de vorm van een nv-vso:

(i) Geen bijzondere uittredingsmogelijkheden

 

Bovendien geldt bij een omzetting naar een woonmaatschappij een decretaal voorziene uittredingsmogelijkheid (zie artikel 205, § 4 van het decreet van 9 juli 2021, zie ook hierna “omzetting naar een woonmaatschappij ”).

 

Top

Omzetting naar een woonmaatschappij

Voor bestaande SHM’s die erkend worden als woonmaatschappij, voorziet artikel 206 van het decreet van 9 juli 2021 in een aangepaste overgangsregeling.

 

Als uitgangspunt geldt dat andere aandeelhouders dan het Vlaamse Gewest en de provincies, gemeenten en OCMW’s die in het werkingsgebied van de woonmaatschappij gelegen zijn, geen aandelen mogen verwerven of op een andere wijze bijkomende stemrechten mogen verkrijgen. In afwijking daarvan kunnen bestaande aandeelhouders van SHM’s aandelen verwerven in het kader van vennootschapsrechtelijke herstructureringsoperaties met een woonmaatschappij (of een SHM).

 

Als de geplande partiële splitsing plaatsvindt tussen een SHM en een SHM die zich als woonmaatschappij wil laten erkennen, dan kunnen de bestaande aandeelhouders die niet willen toetreden tot de woonmaatschappij uit de afsplitsende SHM treden. De uitweg verschilt naargelang de rechtsvorm van de SHM:

 

 

De precieze voorwaarden en procedure kan u terugvinden in het algemeen deel over de woonmaatschappijen.

 

Top

Nieuwe woonmaatschappij

Voor nieuwe woonmaatschappijen voorziet artikel 4.39/2, §1 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 voortaan dat alleen het Vlaamse Gewest en de provincies, gemeenten en OCMW’s die in het werkingsgebied van de woonmaatschappij liggen, aandelen kunnen houden van een woonmaatschappij. Gemeenten en OCMW’s die in het werkingsgebied van de woonmaatschappij liggen en aandeelhouder zijn van die woonmaatschappij, beschikken samen altijd over meer dan 50% van het totale aantal stemrechten die verbonden zijn aan de aandelen. De Vlaamse Regering stelt de verhouding van de stemrechten tussen de gemeenten en OCMW’s, vermeld in het eerste lid, vast aan de hand van objectieve criteria die verband houden met het woonbeleid. Die objectieve criteria zijn de verhouding tussen het aantal sociale huurwoningen per gemeente en de verhouding tussen het aantal huishoudens per gemeente, waarbij de Vlaamse Regering in voorkomend geval ook rekening kan houden met andere criteria die vermeld zijn in een advies van de gemeenteraad van een of meerdere gemeenten uit het werkingsgebied van de (te vormen) woonmaatschappij.

 

Top